Plagen
Bacteriën en schimmels kunnen voedingsgewassen ziek maken. Insecten en andere dieren eten delen van voedingsgewassen. Als veel dieren de voedingsgewassen. Als veel dieren de voedingsgewassen aantasten, is sprake van een plaag. Door ziekten en plagen wordt de opbrengst van voedingsgewassen lager. In de landbouw worden voedingsgewassen beschermd tegen ziekten met chemische gewasbeschermingsmiddelen of op en biologische manier.
Chemische gewasbescherming
Om plantenziekten en plagen te bestrijden worden chemische gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Zelfs voor plagen in de tuin zijn er chemische gewasmiddelen. Chemische gewasbeschermingsmiddelen zijn biociden (bios=leven; cidere=doden). Voordelen van chemische gewasbescherming zijn het snel effectief is. Nadelen van chemische gewasbescherming zijn dat veel biociden selectief zijn, dat betekent dat ze veel organismen doden, ook onschadelijke en nuttige soorten. Er treedt resistentie op, dat betekent dat organisme die ongevoelig voor gewasbeschermingsmiddel zijn, blijven in leven en planten zich voort. Er treedt accumulatie op, dat betekent dat in voedselketens de biociden zich ophopen, doordat ze niet of zee langzaam biologisch worden afgebroken. Vooral in dieren die aan het eind van een voedselketen staan, hopen de gewasbeschermingsmiddelen zich op.
Biologische gewasbescherming
Biologische gewasbescherming maakt gebruik van biologische verschijnselen. Sommige soorten insecten kunnen worden bestreden met dieren die in de natuur vijand van deze insecten. We noemen deze dieren natuurlijke vijanden. Het gebruiken van natuurlijke vijanden wordt ook wel biologische gewasbescherming genoemd. Een voorbeeld van deze aanpak is de bestrijding van witte vlieg met sluipwespen. Het kan ook dat geluiden of geurstoffen ingezet worden om plaagdieren te lokken. De gelokte dieren worden gedood of onvruchtbaar gemaakt. Zij kunnen zich niet meer voortplanten en daardoor geen verdere schade aanrichten.
Maak jouw eigen website met JouwWeb